Twintig

 

 

De tankwagen stond nog niet eens stil toen Cole het portier al openrukte en uit de cabine sprong. De wielen kwamen piepend tot stilstand, de remmen sisten en ik zag hoe Jess vanaf de passagierskant het stuur greep en de wagen liet wegdraaien bij Cole. Die zeilde door de lucht, kwam bovenop Red neer en sloeg hem tegen de grond. Reds achterhoofd kwam met een doffe klap op de aarden vloer, de zuigerstang vloog uit zijn hand en hij werd helemaal aan gort geslagen door Cole. Hij beukte als een bezetene met zijn vuist in Reds gezicht - bam, bam, bam.

Sim hield me nog steeds vast, te geschokt om los te laten. Hij staarde met grote ogen naar Cole. Hij keek hoe die Red tot moes sloeg en ik wist dat hij er niets meer mee te maken wilde hebben. Hij wilde de benen nemen. Ik voelde hem zenuwachtig bewegen, klaar om het op een lopen te zetten, maar toen besefte hij dat ik zijn enige bescherming was. Als hij me losliet en ervandoor ging, zou Cole wel eens achter hem aan kunnen komen. Maar als hij mij meenam...

Hij trok me weg bij de muur en schuifelde achterwaarts naar de schuurdeuren, mij als een schild voor zich houdend. Ik probeerde hem tegen te houden, hem te vertragen, me los te rukken. Hij vervloekte me, sleurde me mee, draaide mijn armen op mijn rug en toen - BENG! - knalde er een geweer en bleven we allebei stokstijf staan. Ik keek om en zag Jess, met een afgezaagd jachtgeweer in haar handen.

'Laat hem gaan,' zei ze tegen Sim.

Hij keek haar even aan en liet me toen vlug los.

'Weg,' zei ze, gebarend met het geweer. 'Ga daar staan, met je gezicht naar de muur.'

'Ik was niet -' begon hij.

'Kop dicht. Vooruit.'

Sim liep naar de muur en draaide zich langzaam om.

'Handen op je hoofd,' zei Jess.

Ze keek hoe hij zijn handen op zijn hoofd legde, haalde een zakmes tevoorschijn en liep naar mij. Ik keerde haar mijn rug toe en stak mijn handen uit. Ze sneed de boeien om mijn polsen voorzichtig door en hield me overeind toen ik me weer omdraaide.

'Alles goed met je?' vroeg ze terwijl ze het touw losmaakte en de lus voorzichtig over mijn hoofd tilde.

Ik knikte.

We keken allebei naar Cole. De plotselinge knal van het geweer was in zijn leegte doorgedrongen en nu zat hij zwaar ademend over Red gebogen en staarde naar zijn toegetakelde gezicht. Red lag er roerloos bij. Zijn ogen waren gesloten en zijn gezicht was pulp. Ik bleef naar hem kijken tot ik zijn borst op en neer zag gaan en richtte toen mijn aandacht weer op Cole. Zijn verbonden hand was rood van het bloed en zijn hart was zwart en leeg. Ik kon niets bij hem voelen. Hij was ver weg, ergens anders, waar geen gevoel bestond.

'Cole?' zei ik zachtjes.

Hij keek om, maar leek me niet te herkennen. Zijn glazige ogen zagen alleen het geweer van Jess.

'Geef hier,' zei hij. Zijn stem was een ijskoud gefluister. 'Geef me dat geweer.'

Jess keek aarzelend naar mij. Heel even voelde ik de verleiding om te zeggen dat ze hem het geweer moest geven. Waarom niet? dacht ik. Schiet die klootzak dood. Verlos hem uit zijn lijden.

Waarom niet?'

Cole staarde weer naar Reds bloederige gezicht, met ogen die even leeg waren als zwarte gaten.

Waarom niet? Ik wist niet waarom niet. Ik wist alleen wat ik voelde.

'Kom op, Cole,' zei ik kalm. 'Laten we gaan.'

Hij draaide zijn hoofd om en deze keer zag hij me.

'Ruben?'

Ik glimlachte.

Hij keek van Jess naar mij en knipperde met zijn ogen. 'Hoe voel je je?'

'Goed,' zei ik. 'En jij?'

'Gaat best.' Hij knipperde opnieuw met zijn ogen. 'Wat is er allemaal gebeurd?'

'We moeten hier weg,' zei ik.

Hij bleef nog even roerloos zitten, maar toen leek er plotseling iets te verdwijnen uit zijn gezicht, alsof er een onzichtbare lijkwade werd weggetrokken. Hij knikte, stond op en liep weg, zonder Red ook nog maar één blik waardig te keuren.

Ik wist niet wat ik ervan moest denken, maar eigenlijk kon het me niets schelen. Cole leefde nog. Hij was terug. Hij liep naar me toe. Al het andere was onbelangrijk.

'Hier,' zei Jess. Ze stootte me aan en gaf me een wit zijden sjaaltje. 'Je bloedt.'

Ze hield Sim nog steeds onder schot met het afgezaagde jachtgeweer. Ik zag dat mijn polsen rood waren van het bloed na Sims onhandige gehak.

'Bedankt,' zei ik en nam het sjaaltje aan.

Terwijl ik het bloed van mijn polsen veegde, bleef Cole voor me staan. We keken elkaar een paar tellen aan en toen we er zeker van waren dat we allebei nog leefden, stak Cole voorzichtig zijn bebloede hand uit en legde die tegen mijn wang.

'Jezus, Ruben,' fluisterde hij. 'Moet je jezelf nou eens zien...'

Ik voelde tranen prikken in mijn ogen.

'Zelf zie je er ook niet al te best uit,' zei ik en probeerde te glimlachen om Coles toegetakelde gezicht.

'Het had niet mogen gebeuren,' mompelde hij verdrietig. 'Niet met jou. Het had niet mogen gebeuren...'

Ik kon geen woord uitbrengen. Ik kon hem alleen maar aankijken - mijn broer.

Hij was mijn broer.

 

Ik denk dat we daar eeuwig hadden kunnen blijven staan, samen, zonder iets te zeggen, maar toen we het busje opeens hoorden keren op het erf, ontwaakten we uit onze trance en werden we ons weer bewust van de wereld om ons heen.

'Vince,' zei ik, met een blik door het gat in de schuur waar de tankwagen de deuren geramd had. 'Ik was hem helemaal vergeten. Hij heeft het busje.' De Ford Transit racete over het erf naar het weggetje. Ik verwachtte dat Cole iets zou doen, maar blijkbaar kon het hem niets schelen. Hij keek het busje alleen maar na, terwijl dat met knarsende versnellingen wegscheurde.

'Zullen we gaan?' vroeg hij.

'En Vince dan?'

'Wat is er met hem?'

'Hij gaat ervandoor.'

'Laat hem,' zei Cole schouderophalend. 'Hij is niets. Met jou ook alles goed?' vroeg hij aan Jess.

Ze glimlachte. Hij beantwoordde haar glimlach en keek toen over zijn schouder naar Sim. Die stond nog steeds bij de muur, met zijn handen op zijn hoofd, maar hij had zijn nek ietsje gedraaid zodat hij kon zien wat er gebeurde. Toen hij Cole zag kijken, keerde hij zijn gezicht haastig weer naar de muur.

'Start de tankwagen,' zei Cole tegen Jess.

Ze knikte, pakte me bij mijn arm en begon me naar de tankwagen te loodsen. Cole liep naar Sim. Die praatte paniekerig, maar Cole luisterde niet. Toen hij achter Sim stond, gaf hij hem met zijn vlakke hand een keiharde klap tegen zijn achterhoofd, zodat zijn gezicht tegen de muur sloeg. Ik hoorde hout kraken en Sim plofte zonder een kik te geven als een zoutzak op de grond. Cole keek even naar hem en liep toen naar Red.

Die had zich niet verroerd en lag nog steeds languit op de grond. Zijn lichaam was slap, zijn mond hing open en zijn gezwollen ogen waren gesloten. Zo te zien zou hij daar nog wel een tijdje blijven liggen. Ik verwachtte half en half dat Cole hem een trap na zou geven, maar dat deed hij niet. Hij staarde gewoon een paar tellen naar hem, met een uitdrukkingsloos gezicht, draaide zich toen om en liep ook naar de tankwagen.

Jess had mijn arm inmiddels losgelaten. We waren bij de tankwagen en ze klauterde naar de cabine om het portier aan de bestuurderskant open te doen. De hete motor dampte en er hing een zware benzinewalm in de lucht. Ik rook ook de weerzinwekkende rottingsgeur van de modder weer, maar die leek nu nog erger, als de stank van een dood dier. Ik bekeek de tankwagen eens wat beter. Het was een wrak: oud en roestig, vol krassen en deuken. De gore witte lak zat onder de modder.

Jess deed het portier open, legde het geweer op de stoel, draaide zich om en riep:

'Wacht even, Ruben. Ik wil eerst -'

Ze zweeg abrupt en keek naar iets achter me. Ik draaide me om en zag een gedaante om de cabine heen komen en een geweer op Jess richten. Het duurde even voor ik besefte dat het Abbie was. Haar gezicht leek ouder, alsof alle leven eruit was weggelekt. Haar huid was vaal en grauw, haar blik wazig en ze bewoog zich stijf en stram.

'Naar beneden,' zei ze tegen Jess. 'Laat het geweer in de wagen liggen.' Haar stem klonk vlak en dof, alsof ze in trance verkeerde. 'Naar beneden,' herhaalde ze. 'Nu.'

Jess daalde langzaam de treden naar de cabine af, maar bleef Abbie kalm aankijken.

'Wees niet bang,' zei Jess en ze liet haar handen zien. 'Ik doe echt niets.' Ze wierp een blik op het geweer. Abbie had haar vinger om de trekker. Jess glimlachte. 'Waarom leg je dat niet weg? Er staat hier een tankwagen vol benzine -'

'Hou je kop,' zei Abbie en ze greep het geweer nog steviger vast. Ze knipperde een paar keer met haar ogen en liet haar blik door de schuur gaan, tot hij bleef rusten op Cole. Die kwam rustig aanlopen en bleef naast ons staan. Abbie richtte het geweer op hem.

'Blijf waar je bent,' zei ze.

Cole reageerde niet.

'Verroer je niet,' zei Abbie.

Cole keek haar aan. 'Wat wil je?'

'Het was niet de schuld van Vince...' mompelde ze. 'Hij bedoelde er niets mee... het was een vergissing...'

'Niet waar,' zei Cole. 'Dat weet je zelf ook wel.'

Ze schudde haar hoofd. 'Hij had geen kwaad in de zin.'

'Hij heeft jou overgeleverd aan Quentin en zijn vriendjes. Hij heeft je gebruikt. Door hem is Rachel vermoord. Hij heeft mijn broer hier vastgebonden als een hond -'

'Nee,' fluisterde Abbie en ze begon te huilen. 'Dat was Vince niet...'

'- en nu heeft hij je ook nog eens in de steek gelaten. Je bent hem helemaal niets verschuldigd.'

'Hij is mijn man,' zei ze, trillend van verdriet. 'Hij is het enige wat ik heb...' Ze sloeg haar ogen even neer, overweldigd door ellende, maar onderdrukte toen haar tranen, hief haar hoofd op en richtte haar wapen abrupt weer op Cole. 'Je pakt hem niet van me af,' zei ze. 'Dat laat ik niet toe.'

'Ik doe helemaal niks met hem,' zei Cole. 'Hij is al weg.'

Ze schudde haar hoofd. 'Je praat vast met de politie. Dan vertel je wat hij gedaan heeft en nemen ze hem mee. Dat kan ik niet laten gebeuren.'

Cole keek haar aan en ik voelde dat hij grote moeite deed om zichzelf te begrijpen. Hij haatte haar, verachtte haar, kon haar niet uitstaan... hij wilde eigenlijk alleen maar afkeer voor haar voelen, maar onwillekeurig drong zich ook een ander gevoel op. Ondanks al haar tekortkomingen - haar lafheid, haar zelfzuchtigheid, het feit dat ze zichzelf steeds voor de gek hield - deed ze het allemaal voor iemand van wie ze hield. En dat betekende iets voor Cole.

'Ik praat wel met hem,' zei hij.

'Met wie?'

'Met Vince.' Hij keek over haar schouder en knikte naar het weggetje. 'Hij komt terug, kijk maar.'

Abbies ogen lichtten op en ze draaide zich om. Cole deed snel een stap naar voren en griste het geweer uit haar handen. Toen Abbie besefte dat Cole haar voor de gek had gehouden, keerde ze zich bliksemsnel weer om en sprong op hem af, wild naar zijn ogen klauwend. Voor ze hem kon bereiken greep Jess haar van achteren om haar middel en trok haar weg. Terwijl Abbie verwoed tegenspartelde, razend en tierend, haalde Cole de patroon uit het geweer, gooide die weg, hief het wapen hoog op en sloeg het stuk op de grond.

Abbies gegil ging over in gesnik. Haar waanzin was opgebrand. Ze hing slap in de armen van Jess, met gebogen hoofd. Haar hele lichaam schokte van het gekreun en de tranen.

'We kunnen haar beter naar binnen brengen,' zei Cole.

Jess leek enigszins verbaasd door zijn bezorgdheid. 'Is dat wel verstandig? Ik bedoel, we kunnen hier beter niet te lang blijven rondhangen.'

'Ze heeft hulp nodig,' zei Cole. Hij liep naar Abbie en pakte haar arm. 'Kom, dan help ik je.'

Ik volgde hen over het erf naar de boerderij. Abbie huilde niet meer... ze deed helemaal niets meer. Haar ogen waren groot en starend en ze leek niet te beseffen waar ze heen ging. Waarschijnlijk kon het haar ook niets schelen. Als Cole en Jess haar armen niet hadden vastgehouden en haar niet naar het huis hadden geloodst, zou ze waarschijnlijk doelloos de donkere nacht in zijn gedwaald en nooit meer zijn gestopt met lopen.

We brachten haar naar de woonkamer. Jess hielp haar om op de bank te gaan zitten en legde een plaid over haar heen, terwijl Cole naar het kastje bij de telefoon liep en in de laatjes begon te kijken.

'Wat zoek je?' vroeg ik.

'Het nummer van haar schoonmoeder.'

'Waarom?'

'Wie moet er anders voor haar zorgen?'

Ik keek hoe hij in de laatjes rommelde en adresboekjes en velletjes papier doorbladerde - koel en kalm en bedaard - en wist dat hij zich niet meer tegen zichzelf verzette. Hij probeerde zijn eigen beweegredenen niet langer te doorgronden. Iets zei hem dat hij moest doen wat hij nu deed en dat was voldoende voor hem. Hij hoefde niet te weten wat de reden was.

Ik zag dat Jess ook naar Cole keek. Haar ogen zagen niets anders en ik voelde haar zwijgende toewijding. Ze was één met hem en voelde wat hij voelde. Terwijl hij een gehavend opschrijfboekje doorbladerde en het nummer vond dat hij zocht, was ze zich bewust van zijn onzekerheid.

'Moet ik het doen?' vroeg ze.

Hij keek haar aan.

Ze glimlachte, liep naar hem toe en pakte de telefoon. 'Wat is het nummer?'

Cole liet haar het boekje zien en ze draaide het nummer. Het was midden in de nacht - de kleine uurtjes van maandagochtend - en de telefoon ging heel lang over voor er opgenomen werd.

'Mevrouw Gorman?' zei Jess ten slotte. 'Sorry dat ik u wakker maak. Ik ben bij uw schoondochter thuis. Vince is er niet en Abbie heeft iemand nodig om voor haar te zorgen... nee, ze is niet ziek of zo, maar ze zou nu niet alleen moeten zijn.' Ze luisterde even en ik hoorde vaag een stem allerlei vragen blaffen. Wie bent u? Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurd? Jess gaf geen antwoord, maar keek naar Cole. Die knikte en ze hing op.

Ze glimlachte opnieuw tegen Cole. 'Goed?'

'Ja, bedankt.'

Ze bleven elkaar nog even aankijken en ik voelde alles wat ik eerder ook gevoeld had - de tinteling, de goede gevoelens, de dingen die ongepast leken om te delen - maar nu was het anders. Dieper. Meer dan ik kon begrijpen.

Abbie lag nog steeds roerloos op de bank en staarde met nietsziende ogen naar het plafond. Haar lippen bewogen wel, maar maakten geen geluid.

'Kunnen we haar wel even alleen achterlaten?' vroeg Cole aan Jess.

Die haalde haar schouders op. 'Ik denk niet dat we verder veel voor haar kunnen doen. Maar hoe zit het met de anderen, in de schuur?'

'Wat is daarmee?'

'Moeten we geen ambulance bellen?'

Cole leek verbaasd. 'Waarom?'

Jess haalde opnieuw haar schouders op.

Cole legde het opschrijfboekje weer in de la en liep naar de deur. 'Kom,' zei hij. 'Laten we gaan.'

 

Pas toen we halverwege het weggetje waren, merkte ik hoe erg het stonk in de tankwagen. Cole reed, Jess zat op de passagiersplaats en ik op een smalle armleuning tussen hen in. Het regende niet meer en Cole had het raampje opengedaan, zodat de koude stormwind naar binnen blies, maar de stank was zo ondraaglijk dat zelfs dat geen verschil maakte. Het was alsof de geur overal doorheen drong. Eerst dacht ik dat ik het was - mijn gore kleren, mijn bloed en zweet - maar het scheen niet van mij afkomstig te zijn. Het rook naar de modder op het erf, een weerzinwekkende, gasachtige rottingsgeur. Ik snoof en keek om me heen - naar de schoenen van Cole, de schoenen van Jess, mijn schoenen, de vloer van de cabine - maar zag niets. Ik begon echter wel iets te voelen. Het was de herinnering aan een droom, een droom over de dood. Een gevoel van huid en bloed en paars verkleurde handen... van koude aarde en kruipend ongedierte. De droom van een dode man die van mij droomde...

Ik voelde hem.

Hij was hier.

Ik kon hem ruiken.

Ik kon geen adem meer halen. Ik kon me niet verroeren. Ik wilde me niet verroeren. Maar langzaam draaide mijn hoofd zich om, en vervolgens mijn schouders, en toen ik me over de rugleuning van de bank boog en keek, werd mijn huid klam en veranderde de lucht in mijn keel in ijs. Daar lag hij: de Dode Man.

'Shit,' fluisterde ik. 'Shit.'

Hij was stevig verpakt in vuilniszakken en tape en als een mummie in een rol tapijt gewikkeld. Het tapijt was vochtig en bedekt met dikke plakken donkere aarde. Kleine roze wormen wriemelden in de aarde. Sommige zagen wit van de regen en de vergeelde tape op de vuilniszakken was bespikkeld met honderden minuscule zwarte vliegjes.

Ik draaide me kokhalzend weer om en staarde naar Cole.

'Sorry,' zei hij. 'Dat was ik vergeten te zeggen.'

'Vergeten?’

Hij knikte, maar bleef naar de weg kijken. We hadden het weggetje naar de boerderij inmiddels achter ons gelaten en reden nu naar het dorp.

'Shit,' mompelde ik opnieuw.

Nu keek Cole wel even naar me, maar hij zei niets. Hij wierp een blik op Jess en concentreerde zich toen weer op de weg. Zijn toegetakelde handen draaiden moeiteloos aan het zware stuur van de tankwagen. Ik staarde door de voorruit. In de verte verscheen de eerste, vage streep daglicht aan de horizon. De zon kwam op, in een rode gloed, en terwijl ik in het grauwe ochtendlicht uitkeek over de moors, zag ik dat er niets veranderd was. De desolate velden, het dorre, bleke gras, de heuvels en bossen, de rotsformaties in de verte...

Het was er allemaal nog.

Nog steeds leeg. Nog steeds doods.

'Daar kwamen we per slot van rekening voor,' zei Cole.

Ik keek hem aan. 'Wat?'

'Het lijk... daar kwamen we voor.'

'Weet ik.'

'Het is maar een lijk.'

'Weet ik.'

'Nu kunnen we naar huis. We kunnen Rachel naar huis brengen.'

'Ja, wéét ik.'

'Wat zit je dan niet lekker?'

Ik gaf geen antwoord. Ik wist niet wat me niet lekker zat. Cole had gelijk. We waren hierheen gekomen om de Dode Man te vinden en we hadden hem gevonden. Nu konden we weer naar huis. Nu konden we Rachel naar huis brengen.

Deed het er iets toe hoe Cole het lichaam van Selden gevonden had? Of hoe hij Quentin had overgehaald om hem dat te vertellen? Deed het er iets toe waar Quentin nu was?

Ik staarde weer door de voorruit. We kwamen nu het dorp binnen en passeerden het oude stenen huis waar zoveel gebeurd was, zoveel waar ik niets van wist. De oprit was verlaten en er brandde geen licht. Het huis was donker en stil.

Deden al die dingen er iets toe?

Ik keek naar Cole. Hij was uitgeput. Zijn gezicht was bleek, zijn oogleden waren zwaar en zijn lichaam was gebogen van de pijn.

'Is het nu voorbij?' vroeg ik.

'Ja,' zei hij zacht. 'Het is voorbij.'

 

Ik leunde glimlachend achterover in de stoel. Ik wist dat het niet voorbij was en ook nooit echt voorbij zou zijn. Er waren nog steeds dingen die we moesten doen, dingen die we moesten regelen en het was nog een heel eind naar huis. Alles leek trouwens heel ver weg - waar we geweest waren, waar we nu waren, waar we heen gingen.

Het was een lange weg.

Maar die zouden we samen afleggen.

En dat was voldoende voor me.

Terwijl we de bloedrode zonsopgang tegemoet reden en de heuvels achter ons versmolten met de grauwe hemel, sloot ik mijn ogen en nam afscheid van Rachels geest. Toen sloot ik ook mijn gedachten af en liet mezelf wegzweven.